Het fascisme is een politieke ideologie die meteen na de Eerste Wereldoorlog in Italië ontstond. Hier was reeds vóór de oorlog kritiek op het parlementaire stelsel ontstaan, waarbij vooral Benito Mussolini op de voorgrond trad. In 1919 richtte deze de eerste van zijn “Fascio di Combattimento” (strijdbonden) op en in 1921 zette hij zijn fascistische beweging om in een politieke partij. In 1922 maakte hij zijn “mars naar Rome”, waar hij een nieuwe regering vormde. De invloed van de fascisten werd langzamerhand steeds groter en na verloop van tijd werd het parlementaire stelsel vervangen door een één-partijsysteem onder leiding van Mussolini (il Duce = de Leider).
In Duitsland was kort na de oorlog de nieuwe republiek van Weimar opgericht, maar veel Duitsers ervoeren die als door de overwinnaars opgedrongen. Bovendien werd hij voortdurend van binnen uit en van buiten af bedreigd door het gevaar van een communistische revolutie. In dit onzekere politieke klimaat werd in 1920, mede naar het voorbeeld van de fascistische beweging in Italië, in München de Nationalsozialistische Deutsche Arbeiterpartei (NSDAP) opgericht. Weldra zou Adolf Hitler hiervan de leiding krijgen. Zijn opkomst werd sterk bevorderd door zijn streven de enorme oorlogsschatting ongedaan te maken en later door de hoop dat zijn beleid een einde kon maken aan de economische crisis die in 1929 begon. Nadat hij in 1933 bij verkiezingen 44% van de stemmen had gehaald greep hij de vrijwel absolute macht. greep hij de vrijwel absolute macht.
Ook in andere landen ontstonden fascistische bewegingen, zoals in Nederland de Nationaal-Socialistische Beweging van Mussert. In Spanje ontstond het falangisme, dat later zou opgaan in het bewind van generaal Franco. Soms wordt het beleid van Salazar in Portugal ook als fascistisch beschouwd, maar het zou niet terecht zijn diens beleid met dat van Hitler en Stalin te willen vergelijken.
Het fascisme bezat een aantal kenmerken die deze stroming in hun combinatie een eigen karakter gaf. In de eerste plaats had het een afkeer van democratisch gepraat en wenste het een sterke leider die snel beslissingen kon nemen en knopen doorhakken. Het verlangen naar een sterke leider hing in deze tijd in de lucht, denk aan Stalin in Rusland en aan Salazar in Portugal, die van 1932 tot 1968 aan de macht bleef. Verder bezat het fascisme de geest van het sociaaldarwinisme: een cultus van strijdvaardigheid en het recht van de sterkste. Samenhangend hiermee bezat het ook een zekere hang naar geweld, die werd bevorderd door het voorbeeld van de communistische revolutie van 1917 in Rusland. Deze hang naar geweld kwam tot uiting in Mussolini’s “fascio di combattimento” en in Hitlers partijmilities (de eerste was de SA, de Sturmabteilung) (1). Deze organisaties hadden tot taak de “verovering van de straat”.
Deze hang naar geweld was overigens niet beperkt tot het fascisme, de gehele cultuur was ervan doortrokken. In de kunst kwam hij reeds vóór de oorlog tot uiting in het expressionisme, dat meer dan vroegere kunststromingen ervan uitging dat vernieuwing samenhangt met (om niet te zeggen: voortkomt uit) revolutionaire vernietiging van het oude. Wat vernietigd moest worden was dan vooral de oude burgerlijke maatschappij (“burgerlijk” in de betekenis die Marx daaraan gaf). Voorbeelden daarvan zijn de opkomst van de abstracte schilderkunst (Picasso), van de atonale muziek (Schoenberg) en van het constructivisme in de architectuur (Vladimir Tatlin) (2).
In economisch opzicht wees het fascisme zowel het communisme (met zijn totale gelijkheid) als het liberalisme (met zijn alleen het eigen belang nastrevende individu) af. Het streefde naar een corporatistisch ingerichte samenleving. Hierbij staan werkgever en werknemer niet meer tegenover elkaar en wordt de arbeid per bedrijfstak georganiseerd in zogenaamde “corporaties”. Wat betreft de jodenvervolging was Hitler-Duitsland het meest fanatiek. In Italië was die minder sterk en Salazar moest er niets van hebben.
Het fascisme was een totalitaire ideologie, in die zin dat de individuele mens zich geheel in dienst moest stellen van de nationale staat en diens leider. Zo had de SS als wapenspreuk: “Meine Ehre heisst Treue”. Dit ging gepaard met een utopische visie: er zou een “nieuwe mens” ontstaan, en een nieuwe, betere samenleving.
(1) Zie https://www.niod.nl/nl/ss-en-nederland-0
(2) Doris Wintgens Hötter (red.) (2013): Utopia 1900-1940. Visies op een Nieuwe Wereld.