De politieke context van het ontstaan van het ICERD-verdrag

In 1960 werd door de VN resolutie 1510 aangenomen, die een veroordeling uitsprak over All manifestations and practices of racial, religious and national hatred. Hierna ontstond een uitvoerig debat over de vraag hoe deze resolutie geconcretiseerd kon worden. Hierbij wilden sommige landen een verklaring, andere een bindend verdrag. De Arabische naties wilden het thema religieuze intolerantie in een apart verdrag. Uiteindelijk ontstond er een compromis, dat in 1965 werd aangenomen en in 1966 door 88 landen (waaronder Nederland) werd ondertekend. Het kreeg de naam International Convention on the Elimination of all Forms of Racial Discrimination” (ICERD, in Nederland: IVUR).
            Het ontstaan van resolutie 1510 en het daaropvolgende debat vonden plaats binnen een zeer specifieke historische en politieke context, namelijk in de tijd na de Tweede Wereldoorlog. In die tijd werden de gedachten in beslag genomen door de overwinning op nazi-Duitsland, de oorlogstribunalen in Neurenberg en Tokio, de herinnering aan de Jodenvervolging en de holocaust, de dekolonisatie, de apartheid in Zuid-Afrika en de burgerrechtenbeweging in Amerika. Over deze zaken werden zeer emotionele en verhitte debatten gevoerd. In Nederland konden bijvoorbeeld mensen, als ze maar het minste begrip toonden voor de apartheid in Zuid-Afrika, het krijgen van een baan aan een universiteit wel vergeten.
            Deze context leidde ertoe dat er tenslotte een verdrag ontstond waarvan men zich achteraf kan afvragen of men bij de opstelling daarvan niet te veel hooi op zijn vork had genomen. Kennelijk wilde men in één verdrag alle politieke wantoestanden in de wereld (althans wat men in die tijd zag als wantoestanden) tegelijk aanpakken. Het gevolg was dat er formuleringen ontstonden waarbij men trachtte heel verschillende zaken zoals kolonialisme, antisemitisme, religieuze onverdraagzaamheid en racisme in één en dezelfde veroordeling te vatten. Hoewel het betoog van het verdrag begint met het afwijzen van kolonialisme, blijkt uit het vervolg dat men [de pretentie van] rassuperioriteit en rassenhaat als een soort basiszonde beschouwde (dat is trouwens ook terug te vinden in de basis-leggende VN-resolutie van 1960). Hiertoe moest het oorspronkelijk biologische begrip ras enorm worden uitgebreid: ook nationaliteit en zelfs religie werden ertoe gerekend.