Maar de wet geeft geen definitie van haat, een fatale omissie

Het Nederlandse Wetboek van Strafrecht stelt, in navolging van het ICERD-verdrag, aanzetten tot haat strafbaar.  Op grond hiervan hiervan zou men verwachten dat in de de wet precies zou worden aangegeven wat onder haat” moet worden verstaan, zodat een ieder weet waar hij aan toe is.  Maar merkwaardigerwijze echter wordt in de wet geen definitie van haat gegeven. Globaal kan men zeggen dat onder “haat” alles wordt verstaan dat aanleiding geeft tot geweld of discriminatie (jegens “erfelijke” groepen).
              Het ontstaan van deze situatie <?> moet vermoedelijk als volgt worden verklaard.  Vanouds bestond er in de Europese wetgeving het ideaal om te streven naar daadrecht, dus om alleen uiterlijk constateerbare handelingen strafbaar te stellen, en geen gedachten, emoties of motivaties. In de titel van het ICERD-verdrag (“Internationaal verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie”) is dit ideaal hooggehouden, want het heeft betrekking op feitelijk constateerbare (rassen)discriminatie. Maar wanneer men verder leest in dit verdrag ziet men dat dit ideaal wordt losgelaten en dat men spreekt van rassenhaat als oorzaak van discriminatie. Artikel 137 Sr werkt dit verder uit en spreekt zowel van “haat” als van “aanzetten tot haat”.
          Men zou kunnen verdedigen dat het niet definiëren van haat in de wet juist goed is, omdat men zich hiermee zich rompslomp en psychologische scherpslijperij bespaart. Het gaat immers, zo kan men redeneren, alleen maar om het effect van haat: zichtbaar geweld of aantoonbare discriminatie.  Wat doet het er toe langs welke weg dit geweld of deze discriminatie tot stand is gekomen?
           Maar dit standpunt, dat kennelijk door het ICERD-verdrag en het Wetboek van Strafrecht wordt ingenomen, is zeer schadelijk, om niet te zeggen fataal. En dat om meerdere redenen. In de eerste plaats is het inconsequent. Als men het niet nodig vindt om haat te definiëren omdat het toch alleen maar gaat om het effect, namelijk geweld of discriminatie, ga dan geen wet opstellen die het noodzakelijk maakt dat de rechters zich gaan verdiepen in de vraag of dit geweld of deze discriminatie werden gemotiveerd door haat (dit geldt vooral voor de huidige tijd). Het ten tonele voeren van het begrip “rassenhaat” en het ICERD-verdrag is totaal overbodig. Men had het beter kunnen weglaten en zich beperken tot het strafbaar stellen van uiterlijk constateerbare handelingen.
       Maar er is nog een ander gevaar.  Het in het vage laten van wat onder (rassen)haat moet worden verstaan leidt er toe dat men gemakkelijk allerlei allerlei ongewenste emoties, motivaties of gedachten kan criminaliseren door ze als “haat” kan bestempelen en doordoor strafbaar te stellen. Hierbij moet vooral gedacht worden aan begrippen als vreemdelingenhaat (xenofobie), islamofobie en het nieuwe transhaat. Iemand kan bijvoorbeeld gekant zijn tegen massa-immigratie. Politici die dit standpunt ongewenst vinden kunnen dit bij de huidige wetgeving maar al te gemakkelijk bestempelen als xenofobie <België> en een aanklacht indienen.  Hetzelfde geldt voor tal van andere opvattingen.  Hierdoor is een verwarrend, juridisch en psychologisch onzuiver klimaat geschapen. Het ziet er naar uit dat de wet er op dit punt heel anders zou hebben uitgezien als hij van meet af aan van zichzelf had geëist het begrip haat niet ongedefinieerd te laten.