Men kan de dekolonisatie, het verwerven van gelijke rechten voor minderheidsgroeperingen, enzovoort beschouwen als een vorm van emancipatie. Bij een dergelijke emancipatiebeweging moeten er wetten worden gemaakt die een als onderdrukt beschouwde groep moeten beschermen tegen een als oppermachtig en onaantastbaar beschouwde groep. In de periode van 1960-66 was dat de groep van, globaal aangeduid, de Europese, blanke overheersers. In deze tijd van dekolonisatie was het absurd om zelfs maar het dénkbeeld te hebben dat deze oppermachtige en onaantastbare groep óók beschermd zou moeten worden. Dat was even absurd als het denkbeeld dat de nazi-Duitsers beschermd zouden moeten worden tegen de Joden in de concentratiekampen (deze vergelijking speelde op de achtergrond werkelijk mee), of de blanken tegen de zwarten, of de mannen tegen de vrouwen. Of de kat tegen de muis. Het gevolg was dat er asymmetrische beschermingswetten ontstonden. Dat was tijdens hun ontstaan nog niet duidelijk zichtbaar, en als men het al opmerkte beschouwde men het als niet relevant. Deze asymmetrie is terug te vinden in onder andere de volgende punten:
1. Bij de formulering van het verdrag is benadeling van de blanke Europeanen ingebouwd
Dit blijkt allereerst uit de préambule:
Verontrust door de uitingen van rassendiscriminatie die nog in verschillende delen van de wereld kunnen worden waargenomen en door het beleid van sommige regeringen dat is gebaseerd op [vermeende] superioriteit van ras of op rassenhaat, zoals de apartheidspolitiek of een andere politiek van rassenscheiding …
Hier wordt dus gezegd dat het beleid van “sommige regeringen” is gebaseerd op [de pretentie van] superioriteit van ras of op rassenhaat. De termen “superioriteit van ras” en “rassenhaat” staan broederlijk naast elkaar. Er wordt nog nét niet gezegd dat ze equivalent zijn, maar die suggestie is er wel. Het is ook duidelijk dat hier wordt bedoeld dat ze afkomstig zijn van één zijde, namelijk van de zijde van de blanke koloniale overheersers. Dat is echter een zeer aanvechtbaar uitgangspunt. Dat de blanke overheersers vaak gevoelens hadden van rassuperioriteit lijkt onbetwistbaar. Maar rassenhaat? Het Duitse naziregime werd inderdaad gedreven door rassenhaat. Maar het is historisch onjuist om algemeen te stellen dat het kolonialisme was gebaseerd op rassenhaaat. De Nederlanders die destijds kolonieën stichtten op Java deden dat niet uit rassenhaat. Wie hiervan niet is overtuigd doet goed nog eens Nietzsches beschouwingen te lezen waarin hij beschrijft hoe de onderdrukten de onderdrukkers haten, maar dat de onderdrukkers (de Übermenschen)ongecompliceerd leven en op dit punt helemaal geen haat kennen. Toegankelijker is de op Nietzsche gebaseerde studie van Max Scheler (1912): “Das Ressentiment im Aubau der Moralen”.
Samenvattend: in dit verdrag wordt uitvoerig gesproken over (veronderstelde) rassenhaat van de zijde van de blanken, maar komt rassenhaat van de zijde van de vroeger gekoloniseerde volken niet aan de orde. Die bestaat in de ogen van de opstellers niet. Daarom kon dit verdrag ook zo gemakkelijk door zoveel landen worden ondertekend. Het verdrag sloeg niet op hen zelf, het ging over de rassenhaat van de blanken.
2. Dekolonisatie is per definitie asymmetrisch.
In het verdrag wordt de strijd tegen rassendiscriminatie nauw gekoppeld aan dekolonisatie: Overwegende dat de Verenigde Naties het kolonialisme en alle daarmee samengaande praktijken van rassenscheiding en rassendiscriminatie hebben veroordeeld [..]
Maar dekolonisatie is een fundamenteel asymmetrisch proces, waarbij het gaat om het losmaken van een overheerst land van een overheersend land. Tijdens dit proces werd de beschuldiging van fout handelen (overheersen) uitsluitend gericht tot één partij. Samenhangend hiermee werd ook het verwijt van rassendiscriminatie uitsluitend gericht tot één partij: de blanken (of in bredere zin: Europa).
Dit asymmetrische verwijt was in de periode van de dekolonisatie tot op zekere hoogte terecht. Maar het ging verkeerd toen men dit verwijt met tijdelijke geldigheid als een vast gegeven als basis nam voor wetgeving voor lange duur. Hierdoor ontstond een verdrag waarin rassendiscriminatie steeds asymmetrisch wordt opgevat.