De onpsychologische juridische constructie dat haat is toegestaan, maar aanzetten tot haat strafbaar

Het strafbaar stellen van discriminatie of geweld (als uiterlijk aantoonbare daden) is begrijpelijk en logisch verantwoord. Het is ook logisch verantwoord om in het verlengde hiervan ook aanzetten tot discriminatie of geweld strafbaar te stellen.

Heel anders ligt het echter bij het strafbaar stellen van “aanzetten tot haat”, terwijl haat zélf niet strafbaar is.  De vraag rijst in hoeverre dit vergelijkbaar is met het strafbaar stellen van het aanzetten tot iets onschuldigs, zoals bijvoorbeeld museumbezoek of het verzamelen van postzegels. Is een dergelijke strafbaarstelling niet totaal ongerijmd? Het punt waar de vergelijking misschien niet, of niet geheel opgaat is het hebben van haat weliswaar is toegestaan, maar niet zonder meer onschuldig is. Haat kan leiden tot strafbare daden, zoals geweld of discriminatie.

Een centrale vraag hierbij is: welke vormen van haat doen dit wel en welke vormen van haat doen dit niet? Hier wreekt zich het feit dat de wet het begrip haat zo vaag heeft gedefinieerd dat zeer uiteenlopende vormen van negatieve gevoelens ten aanzien van iets of iemand als “haat” kunnen worden bestempeld. Rechters worden hierdoor gedwongen zich te verdiepen in de vraag of de eventuele overtreder werd gemotiveerd door bijvoorbeeld wraakzucht, door edele verontwaardiging of door simpel nadoen van het gedrag van anderen. Een andere centrale vraag is: hoe nauw is de relatie tussen haat en feitelijk geweld of discriminatie? Tussen het ontstaan van haat in de ziel van een mens en de daadwerkelijke uitvoering van een daad van geweld of discriminatie  ligt een hele reeks van momenten waarop hij de de vrije keuze heeft om een andere weg in te slaan.

Zoals elders op deze website meer uitgebreid aan de orde komt is de constructie dat haat strafbaar is gesteld terwijl haat zélf is toegestaan historisch ontstaan bij het opstellen van het ICERD-verdrag in de jaren zestig van de vorige eeuw. Men wilde persé het begrip rassenhaat in het verdrag verwerken, maar wilde kennelijk toch ook zo goed mogelijk vasthouden aan het principe van dadersrecht, dus het principe dat het recht zich niet moet bemoeien met het innerlijk van de mens. Zo kwam men er toe de haat, dus een gevoel of motivatie, ongemoeid te laten en het aanzetten tot haat op te vatten als een handeling, een uitwendig constateerbare daad die strafbaar gesteld kon worden. De juristen vonden dit kennelijk een bevredigende constructie. Hoeveel verwarring dat in de toekomst zou stichten beseften ze kennelijk niet. <aanzetten tot haat handeling of expressie van mening?>