2e stadium: daadgericht strafrecht, maar met meeweging van de motivatie (innerlijk)

Het  tweede stadium in de ontwikkeling van het recht waarbij de motivatie van de dader een steeds groter rol gaat spelen is wanneer de wetgeving weliswaar vasthoudt aan het principe van zich primair te willen richten op de strafbare daad, maar zich bij de straftoemeting niet richt op het (uitwendige) motief van de dader, maar op zijn (innerlijke) motivatie. Een zeer belangrijk voorbeeld hiervan vormen de zogenaamde hate crimes. Hiervoor worden verschillende definities gegeven. De toonaangevende Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OSCE) publiceert jaarlijks een rapport over aantallen hate crimes en hierin wordt de volgende definitie gegeven:
Hate crimes zijn criminele handelingen die worden gemotiveerd door vooringenomenheid (“bias”) of vooroordeel (“prejudice”) jegens speciale groepen mensen. Hate crimes bevatten twee elementen:  een criminele overtreding (“offence”) en een motivatie (“motivation”) gebaseerd op vooroordeel (“bias”)  (1)  
Een voorbeeld van een dergelijke “hate crime” is als iemand feitelijk aantoonbaar geweld heeft gepleegd of feitelijk aantoonbaar heeft gediscrimineerd (bijvoorbeeld bij de beoordeling van sollicitanten) en daarbij werd gemotiveerd door “rassenhaat”. Hierbij rijst het probleem hoe deze motivatie kan worden aangetoond. Vaak zal het aantonen van discriminatie niet bijzonder moeilijk zijn, bijvoorbeeld wanneer de overtreder iets heeft gezegd in de geest van: “Ik wil geen Chinezen in mijn bedrijf”. Maar het aantonen dat deze discriminatie voortkomt uit “rassenhaat” of uit zakelijke overwegingen is moeilijker. Iemand die een beveiligingsbedrijf runt dat speciaal gericht is op het opsporen van Chinese criminaliteit zou bijvoorbeeld geen Chinezen in dienst willen nemen omdat die een veiligheidsrisico kunnen vormen.
          In andere gevallen zal het aantonen van de motivatie van “rassenhaat” nòg moeilijker zijn en zal de rechter zich verregaand moeten verdiepen in het denken en voelen van de overtreder. Deze activiteit wordt echter erg speculatief en bovendien gaan in dit vage gebied de subjectieve opvattingen van de rechter al gauw een rol spelen.