Heeft een beroepspoliticus nog een identiteit?

In het voorafgaande is gesteld dat Merkel bij haar keuze voor een pro-immigratiepolitiek niet heeft gehandeld op grond van één of twee motivaties, maar op grond van een heel veld van motivaties. Bij het in het openbaar verdedigen van deze politiek zal ze steeds de motieven naar voren halen die passen bij haar gehoor: in de kerk zal ze spreken over naastenliefde, in de kring van werkgevers over arbeidskrachten en in een kring van ex-communisten zal ze reminescenties oproepen aan internationale solidariteit tussen arbeiders. Dit leidt tot de vraag of er onder de verschillende motivaties die een politicus in het publiek naar voren brengt ook  een motivatie is die voor hem het zwaarst weegt, die beschouwd kan worden als zijn “diepste” motivatie. En een volgende vraag is of hij zelf weet welke motivatie dat is. Het heeft een goede reden dat in het reeds genoemde handboek van Krech en Crutchfield het hoofdstuk over motivatie en emotie begint met de bespreking van het begrip “zelf” want, gezien vanuit een ideaalbeeld, zou men mogen stellen dat bij een evenwichtige, volwassen persoon de motivaties en emoties een expressie zijn van hun  “zelf”. Maar bij ervaren, zeg maar “doorgewinterde”, politici is daarvan vaak weinig te merken. Hebben zij nog wel een “zelf”?

Het is bij ervaren politici, die vaak jaren van compromissen sluiten en partijpolitieke tactiek achter de rug hebben, niet alleen de vraag of zij  nog wel weten wat de eigenlijke motivaties zijn van de opvattingen die ze naar voren brengen, het is ook de vraag of zij nog wel eigen motivaties en opvattingen hébben. De kiezers hebben op een bepaalde partij met bepaalde standpunten gestemd en de politici van die partij hebben de taak die standpunten uit te dragen en te trachten ze te realiseren. In zoverre doet de eigen mening van de politicus er dus niet toe. Vaak moet hij ook nieuwe argumenten bedenken voor de standpunten die hij moet verdedigen en het maakt niet uit of hij zelf in die argumenten gelooft of ze kan doorleven. Op dit punt verschilt hij weinig van gewone lobbyisten. Maar hij mag geen twijfel laten zien.

Hoe moeten we hierover moreel oordelen? De politiek werkt zoals die werkt. Misschien kan het niet anders. Bij de oude Grieken en Romeinen ging het net zo. Maar het is wel van belang te constateren dat het publiek de argumenten en motivaties die de politici geven voor hun opvattingen heel vaak als oneerlijk ervaren. Dat geldt vooral als die onderling strijdig zijn. Zo verdedigen Merkel en haar medestanders opname van “vluchtelingen” in de ene situatie als christelijke offerbereidheid en in de andere situatie als keihard economisch eigenbelang.

Het is niet leuk voor de burgers om te moeten leven in een land waar alle reden hebben de politici als oneerlijk te beschouwen. Maar het is ook moreel schadelijk. De regering moet het goede voorbeeld geven. Als een burger de indruk heeft dat hij door de regering wordt bedrogen, waarom zou hij dan nog zijn belastingbiljet eerlijk invullen?