Het aanvulmechanisme

Het aanvulmechanisme: als je voor kernenergie bent, dan zul je ook wel voor strengere straffen en voor privatisering van de zorg zijn

Een van de mechanismen die een voortdurende belemmering vormen voor het vrije denken is wat men het “aanvulmechanisme” zou kunnen noemen: het verschijnsel dat als men merkt dat je een paar van de opvattingen van een bepaald gangbaar cluster van opvattingen aanhangt, dat men dan vrijwel automatisch aanneemt dat je ook wel de andere opvattingen van dat cluster zult aanhangen. Als je bijvoorbeeld voor kernenergie bent, dan neemt men vrijwel automatisch aan dat je een typisch rechtse figuur ben en dat je dus ook wel voor strengere straffen zult zijn, voor privatisering van de zorg, enzovoort. Dit kan soms bijzonder kwetsend zijn. En omgekeerd, wanneer je je in een groep bevindt met uitgesproken opvattingen, kan het feit dat je een van die opvattingen niet deelt leiden tot onaangename en soms destructieve groepspressie.

Dit aanvulmechanisme, dus deze wijze van generaliseren, is natuurlijk in principe heel functioneel en een onmisbaar hulpmiddel om je bij de omgang met andere mensen snel te oriënteren. Als wij op straat iemand tegenkomen die zegt “Please, where is the station?” hebben we aan dit ene zinnetje genoeg om hem of haar bij de groep van Engelstaligen in te delen en het gebruik van de Engelse taal met zijn duizenden woorden toe te kennen. In de middeleeuwen was de maatschappij ingedeeld in standen en kon men meestal gemakkelijk vaststellen of iemand een boer, geestelijke, adellijke persoon of handwerksman was en dan kende men meteen ook een groot deel van zijn opvattingen. Maar tegenwoordig is dat allemaal veel ingewikkelder geworden. Iemands identiteit wordt nog maar voor een klein deel bepaald door zijn maatschappelijke positie en veel meer door de opvattingen die hij aanhangt. Maar die opvattingen zijn niet onderling onafhankelijk, ze vormen clusters. Dat geldt vooral ook op het gebied van de politiek. Laat ik trachten een aantal van die clusters te beschrijven:

  1. Het socialistische cluster. De hierbij behorende opvattingen hebben allereerst betrekking op de politiek en de economie. Globaal gezegd streeft het socialisme naar een grote invloed van de staat en naar nivellering van het inkomen. Daar is een groot aantal andere opvattingen op andere gebieden meer of minder logisch samenhangend mee geassocieerd: onderwijs en medische zorg liefst gratis, misdaad is meer de schuld van de maatschappij dan van het individu, enzovoort.

Vaak wordt het begrip socialistisch gelijkgesteld aan het begrip links, maar het lijkt dat dit laatste begrip in zijn huidige betekenis toch een breder en tegelijk vager karakter heeft dan het eerste. Wellicht is dat het beste duidelijk te maken aan de opkomst van “Nieuw Links” in de jaren ‘70 binnen de P.v.d.A. Deze opkomst werd gestuwd door een nieuwe generatie politici met een meer intellectueel, een meer anti-autoritair, een meer luxueus, een meer studentikoos en tevens een meer ongrijpbaar karakter dan de oude generatie, die vertegenwoordigd werd door de rechtlijnige, zuinige Willem Drees. Deze trad in 1971 dan ook uit de P.v.d.A. omdat deze volgens hem te links was geworden. Sedert die tijd heeft “links” iets weg van een verzameling mensen die ondanks alle verschillen toch het gevoel hebben dat ze bij elkaar horen en dat ze onderling solidair moeten zijn. Mede op grond van dat vage, maar sterke gevoel van verbondenheid sprak Fortuyn van de “linkse kerk”.

  1. Het liberale cluster. Hiertoe behoren de opvatting dat de staat weinig invloed moet hebben op de economie (alleen bij het vaststellen en handhaven van de spelregels, de wetten) en dat het inkomen bepaald moet worden door “de markt”. Nauw hiermee verbonden zijn opvattingen over vrijheid en verantwoordelijkheid van het individu en op grotere afstand van deze kern bevinden zich tal van andere opvattingen. Door het mechanisme van de polarisatie zijn veel opvattingen van het liberale cluster tegengesteld aan die van het socialistische cluster (en omgekeerd). Evenals het socialisme vaak wordt aangeduid met “links” wordt het liberalisme vaak aangeduid met “rechts”. Vaak kan men “links” definiëren als “niet-rechts’ en “rechts” als “niet-links”.
  2. Het religieus rechtse cluster. Dit is economisch gezien liberaal, benadrukt sterk de verantwoordelijkheid van het individu en is voorstander van particuliere organisaties. Het is voor een sterke krijgsmacht, is voor strenge straffen (vaak ook voor de doodstraf), verdedigt een strenge seksuele moraal en verwerpt de evolutietheorie (gelooft vaak in intelligent design). De aanhangers bezitten grote offerbereidheid (vooral particulier, niet via de staat). Dit cluster van opvattingen is in Europa niet sterk vertegenwoordigd en bestaat vooral in Amerika. Linkse Europeanen maken er vaak een karikatuur van en daardoor speelt het toch een belangrijke rol in het denken.
  3. Het christen-socialistische cluster. Dit ontstond rond 1900 toen er, onder andere in Engeland, verschillende groeperingen ontstonden die trachtten de christelijke leer en het (niet-marxistische) socialisme te combineren. Na de tweede wereldoorlog werd het in Nederland aangehangen door onder andere de predikant Willem Banning en de dichter Fedde Schurer, die beide zeer actief waren binnen de P.v.d.A. De christen-socialistische gedachtenwereld bezat een sterk pacifistische en anti-militaristische inslag, geïnspireerd op de bergrede. Tegelijkertijd reageerden de aanhangers van deze gedachtenwereld fel op het liberalisme, dat men als een soort erfvijand beschouwde. Voor andersdenkenden bezat de vorm van pacifisme die men aanhing een selectief en opportunistisch karakter en blijft het onbegrijpelijk dat men niet meer oog had voor de wreedheid van het stalinisme en de inherente gewelddadigheid van de klassenstrijd. Momenteel is de invloed van het christen-socialisme in het openbaar nauwelijks nog merkbaar, maar op de achtergrond heeft het een grote invloed, onder andere doordat het een sterk appèl doet op het geweten. Bij mensen als de dichter Huub Oosterhuis en paus Franciscus is het duidelijk terug te vinden.

Natuurlijk is het mogelijk meer van dergelijke clusters te beschrijven, maar het is hier niet nodig te streven naar compleetheid. Deze clusters vertegenwoordigen geen politieke partijen, maar politieke stromingen, om niet te zeggen onderstromen. Politieke partijen zijn vaak heel pragmatisch en hebben vaak een betrekkelijk kort leven. De kiezers kunnen dan ook betrekkelijk gemakkelijk van politieke partij wisselen. Maar de gebondenheid aan een dergelijke onderstroom gaat veel dieper en is veel emotioneler, hij heeft te maken met het ouderlijk huis, familiebanden en persoonlijke bekeringen. Maar hoezeer wij ook gehecht kunnen zijn aan dergelijke clusters van opvattingen, het is van belang ze kritisch te bezien: hebben ze een logische innerlijke samenhang of zijn ze min of meer toevallig samengekomen in een historisch groeiproces?