De discriminatie die door antidiscriminatiewetten wordt opgeroepen

1. De eerste antidiscriminatiewetten: het ICERD-verdrag (1965)
Na de Tweede Wereldoorlog wilden de volken vrede en dit leidde tot de oprichting van de Verenigde Naties,  waarvan het Handvest (het oprichtingsverdrag) in 1945 werd aangenomen. Hierna begon een periode van dekolonisatie en de Verenigde naties werden beschouwd als de aangewezen instantie om te trachten hiervoor wettelijke kaders te scheppen. Dat leidde onder andere tot de aanname in december 1960 van Resolutie 1514 over “De toekenning van onafhankelijkheid aan gekoloniseerde gebieden en volken”.
xxxxx Maar men wilde niet alleen de formele relaties tussen de gedekoloniseerde en de vroegere kolonialiserende landen regelen, men wilde daartussen ook goede en vreedzame relaties bewerkstelligen. Dit leidde onder andere tot de in september 1960 aangenomen resolutie 1510, waarin de regeringen van alle staten worden opgeroepen “alle noodzakelijke maatregelen te nemen om alle manifestaties van raciale, religieuze en nationale haat te voorkomen”. Haat is echter een gevoel, terwijl het recht zich in principe niet bezighoudt met het beoordelen van gevoelens maar van objectief aantoonbare daden. Daarom richtte men zich allereerst concreet op het strafbaar stellen van (daden van) rassendiscriminatie. Dit leidde in 1965 tot de aanname van de “International Convention on the Elimination of All Forms of Racial Discrimination” (ICERD).
xxxxx Aan de aanname van dit verdrag gingen uitvoerige debatten vooraf waarin grote ideologische verschillen tegenover elkaar stonden en waardoor een compromis ontstond dat voor geen enkele partij geheel bevredigend was. Ook wilde men aan te veel doelstellingen tegelijk voldoen. In deze tijd was de geest van de mensen nog in hoge mate vervuld van de herinnering aan de Tweede Wereldoorlog en de holocaust en men wilde met dit verdrag een eventuele terugkomst van de rassentheorieën en de Jodenhaat van de nazi-ideologie uitsluiten. Maar men wilde ook wettelijke maatregelen nemen om vrede te bewerkstelligen tussen de vroegere koloniserende en de gedekoloniseerde volken. Verder wilde men ook religieuze conflicten verbieden. Mede hierdoor kreeg het verdrag een dubbelzinnig karakter. Terwijl men zich enerzijds juridisch correct hield aan de eis van het alleen maar strafbaar stellen van objectief aantoonbare dáden wordt er anderzijds in het verdrag telkens gesproken van “haat” en en gevoelens van “rassuperioriteit”, terwijl dergelijke emotionele begrippen in een zakelijke, juridische tekst niet thuishoren.
xxxxx 
2.De kunstmatige uitbreiding van het begrip “ras”
Aangezien de opstellers van de ICERD zich fel afzetten tegen de nazi-ideologie was het kennelijk voor hun evident dat een verbod op rassendiscriminatie de kern van het verdrag moest worden. Het probleem is echter dat er veel meer vormen van discriminatie bestaan en zij dachten dit te kunnen oplossen door het begrip ras uit te breiden, waardoor een kunstmatig juridisch begrip ras ontstond. Daarom werd de tekst van Artikel 1:
In dit verdrag wordt onder “rassendiscriminatie” verstaan elke vorm van onderscheid, uitsluiting, beperking of voorkeur op grond van ras, huidskleur, afkomst of nationale of etnische afstamming die ten doel heeft het genot [..] op voet van gelijkheid van de rechten van de mens [..] teniet te doen of aan te tasten.
In deze tekst werden onder de gronden van verboden discriminatie alleen ras, huidskleur, afkomst of nationale of etnische afstamming worden genoemd. In gedachten werd dit echter aangevuld met sekse, godsdienst, enzovoort. In latere verdragen zou deze rij steeds verder worden gespecificeerd. In Artikel 1 van de Nederlandse grondwet staat momenteel:
Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht, handicap, seksuele gerichtheid of op welke grond dan ook, is niet toegestaan.
xx
3. Het verbod op discriminatie definieert nauwkeurig de niet te discrimineren groepen en werkt daardoor discriminatie in de hand. 
Hoezeer discriminatie misschien ook onrechtvaardig is, dat neemt niet weg dat het aanwijzen van groepen die niet gediscrimineerd mogen worden in zichzelf discriminerend werkt. Dit geldt niet alleen voor discriminatie in materiële zin, maar ook voor discriminatie in geestelijke en psychologische zin. Neem bijvoorbeeld een schoolklas. Daarin bestaat een sterke neiging tot de vorming van een hecht aaneengesloten, dominerende groep (het “geklofte stelletje”). De andere kinderen staan buiten deze groep. Daarnaast zijn er ook kinderen die zich om andere redenen buitengesloten voelen, bijvoorbeeld als ze opvallend rood haar hebben en daarom worden getreiterd. Het is een moeilijke opgave om in een dergelijke sfeer discriminatie te voorkomen en het zal weinig helpen bepaalde leerlingen het stigma te geven dat ze niet gediscrimineerd mogen worden en zware straffen in het vooruitzicht te stellen
xxxxx 
4. De discriminerende werking van positieve discriminatie
Bij het opstellen van de wetten tegen discriminatie wilde men niet alleen gelijke rechten voor individuele personen of bevolkingsgroepen afdwingen, men wilde ook dat als deze personen of groepen door bepaalde oorzaken waren “achtergebleven” de gelegenheid kregen deze achterstand in te halen. Dit wordt geformuleerd in Artikel 1.4 van het ICERD-verdrag:
Bijzonder maatregelen die uitsluitend zijn genomen voor de behoorlijke ontwikkeling van bepaalde rasgemeenschappen, etnische groepen, … [..] worden niet als rassendiscriminatie aangemerkt, mits deze maatregelen [..] niet van kracht blijven nadat de oogmerken waarmede zij zijn genomen, zijn bereikt.
Ook positieve discriminatie van bepaalde groepen accentueert de verschillen. Maar hier dreigt tevens een ander gevaar: weliswaar wordt er in dit artikel gewaarschuwd dat de genomen maatregelen niet van kracht mogen blijven “nadat de oogmerken waarmede zij zijn genomen” zijn bereikt, maar wie zal bepalen wanneer die zijn bereikt? Het gevaar is reëel dat in grote steden of zelfs gehele landstreken bepaalde “rasgemeenschappen” vanuit een minderheidssituatie groeien naar een meerderheidssituatie waarin binnen het plaatselijke bestuur geen democratische meerderheid meer bestaat om de voorrechten van de positieve discriminatie af te schaffen. Dan groeit deze als tijdelijk bedoelde positieve discriminatie naar een verkregen recht en wordt het normaal gevonden de vroeger achtergebleven groepering met voorrang te behandelen. Dat kan bijvoorbeeld tot uitdrukking komen bij kunstsubsidies en toegangseisen bij onderwijs. Het wordt een bron van haat en jalousie (1).
xx
5. Bij antagonistische identiteiten houdt een verbod op discriminatie van de ene identiteit automatisch discriminatie van de andere in
De opstellers van het ICERD-verdrag zijn niet verder gekomen dan het op autoritaire, om niet te zeggen totalitaire, wijze opstellen van een reeks identiteiten die niet gediscrimineerd mogen worden. Hierbij hielden ze geen rekening met de psychologische en andere problemen die dit zou kunnen geven. Het belangrijkste probleem hierbij is wellicht dat deze identiteiten niet onafhankelijk zijn, dus dat als men vrij baan geeft aan een bepaalde identiteit dit kan inhouden dat een andere identiteit wordt gediscrimineerd.
xxxxxx Dit probleem doet zich vooral voor bij levensbeschouwing, bij religie en bij seksuele opvattingen. Het minst dramatisch is het misschien bij levensbeschouwing, maar ook daar is het pijnlijk. Stel iemand is communist. Is dat alleen maar een individuele politieke overtuiging? Nee, een communist kan alleen maar naar zijn overtuiging leven in een communistische gemeenschap, zoals destijds in de Sovjet-Unie. Een communistische levensbeschouwing houdt een complete ideologie in en die past niet in de westerse liberale samenleving. In de tijd van de Koude Oorlog werd een een communistische levensbeschouwing zelfs zonder meer beschouwd als vijandig. Het is onvermijdelijk dat in een samenleving die ruim baan geeft aan liberale opvattingen mensen met een communistische levensbeschouwing in meerdere of mindere mate zullen worden gediscrimineerd.
xxxxx Moeilijker wordt het bij religieuze opvattingen. Een islamiet die zich geheel baseert op de Koran kan niet anders dan het legitieme bestaansrecht van niet-islamieten ontkennen. Nu kan de wetgever wel decreteren dat dit probleem niet bestaat of niet mag bestaan, maar dat verandert de werkelijkheid niet. Nog moeilijker wordt het bij seksuele opvattingen. De volledig vrijheid van llhbtiq-identiteiten houdt discriminatie van het oude ideaal van het man-vrouw huwelijk in. En omgekeerd. Alleen een totalitaire wetgever verbeeldt zich dat hij kan  dicteren hoe de werkelijkheid in elkaar zit.
xxxxx 
Noten
(1) Zie D. Deslippe (2012): Protesting affirmative action