Er zijn mensen die er behagen in schijnen te scheppen overal onrecht op te sporen en dat aan de kaak te stellen. Denk bijvoorbeeld aan de tegenwoordig zo bekende social justice warriors. Er zit iets paradoxaals in hun gedrag: aan de ene kant lijken zij een groot rechtvaardigheidsgevoel te bezitten. maar aan de andere kant lijken zij dat rechtvaardigheidsgevoel kwijt te zijn bij hun (kennelijk) plezier in het uiten van heftige beschuldigingen en het blameren van mensen.
Men kan dit verklaren door aan te nemen dat het een mens moeite kost om zich keurig aan de wet te houden. Het is alsof zijn geweten voortdurend zijn gedrag controleert en begint te vitten en te beschuldigen als hij de wet overtreedt. Als hij nu ziet dat een andere persoon de wet overtreedt richt datzelfde geweten zich nu op deze andere persoon en begint op hèm te vitten en hèm te beschuldigen. Hoe agressiever het geweten zich innerlijk richt op de controle van het eigen gedrag, hoe agressiever het ook naar buiten zal optreden tegen anderen die de wet overtreden.
x
Een verdieping en uitwerking van deze verklaring is te vinden in de theorie van Sigmund Freud. Dit is een tamelijk ingewikkelde theorie en de uiteenzetting ervan vereist een kleine inleiding. Freud stamde uit een joodse familie en hij kende van dichtbij het joodse feest “Vreugde der Wet”. Met dit feest uiten de joden hun dankbaarheid voor de door God gegeven Thora, die zij zien als de richtlijn die het leven mogelijk maakt. Maar velen ervaren dezelfde Wet ook als een juk, en dan niet als een juk dat dient bij het verrichten van nuttige arbeid, zoals het dragen van vaten, maar als een juk dat de mensen overbodig zware lasten oplegt en onderdrukt. Freud hield zich erg bezig met dit wat hij (later) noemde “sadistische” aspect van de moraal.
Freud werkte gedurende vele jaren aan een model van de menselijke psyche. Tot omstreeks 1914 maakte hij onderscheid tussen enerzijds seksuele driften en anderzijds “Selbsterhaltungstriebe”, die zetelden in het “ik”. Maar in 1920 schreef hij, mede naar aanleiding van de “Kriegsneurosen” uit de eerste wereldoorlog, dat er in de psyche ook “raadselachtige masochistische tendensen” huizen (G.W. XIII, 11). Dit bracht hem er toe de tegenstelling tussen ik-driften en seksuele driften te vervangen door een dieper gelegen antagonisme tussen levensdrift en doodsdrift. Samenhangend hiermee kwam hij in 1923 tot zijn bekende driedeling van de psyche (XIII, 252). Later, in 1933, gaf hij hiervoor de volgende schets (XV, 85):
Hierin is het “Es” het driftleven en het “Über-Ich” (Engels: superego) zoiets als de manifestatie van de Wet in de psyche. Het geweten (niet in zijn schets weergegeven) definieerde Freud als de instantie die controleert of het ik wel voldoet aan het ideaal dat het Über-Ich stelt.
Volgens Freud is het Über-Ich noorzakelijk voor de ordening van het leven (XIV. 419 e.v.), maar heeft het een star en wreed karakter. Als psychiater was hij in aanraking gekomen met patiënten die leden onder de kwelling van hun geweten en naar aanleiding hiervan schreef hij:
x
x
x
“Naar onze opvatting van het sadisme zouden we willen zeggen dat de destructieve component zich heeft afgezet in het Über-Ich en zich tegen het ik heeft gekeerd. Wat nu in het Über-Ich heerst is zoiets als een reincultuur van de doodsdrift” (XIII, 283).
x
Freud maakte vaak gebruik van mythische beelden en mythische taal. Dat geldt ook voor zijn theorie van de levensdrift en de doodsdrift. Deze theorie heeft een dualistisch karakter (XIII, 57), in die zin dat het veronderstelde antagonisme tussen de levensdrift en de doodsdrift teruggaat op twee onherleidbare, fundamenteel tegengestelde grondprincipes. En deze doen natuurlijk denken aan de oeroude tegenstelling tussen goed en kwaad.
x
Volgens mij is het mogelijk de waardevolle aspecten van Freuds theorie over het Über-Ich en de wreedheid daarvan beter toegankelijk te maken door deze theorie los te maken van zijn mythische en speculatieve karakter en gebruik te maken van het begrip duale motivatie. Dit doet recht aan het tweeledige karakter van de betreffende motivatie, maar tracht niet dit karakter te verklaren uit een metafysische oertegenstelling. Dan kan men in nuchtere bewoordingen zeggen dat het Über-Ich er naar streeft het leven te ordenen en te reguleren, maar dat dit de onlosmakelijk daarmee verbonden keerzijde heeft van agressie tegen overtreders van normen en hogere idealen en de behoefte deze te straffen
Het gedrag van bovengenoemde social justice warriors kan men dan verklaren als voortkomend uit een duale motivatie: enerzijds de wens tot goed-doen en anderzijds de daaraan gekoppelde wens tot het straffen van degenen die niet aan hun eisen voldoen. Bij deze mensen is het steeds moeilijk om uit te maken welke van de twee aspecten het zwaarst weegt. Bij sommigen lijkt het aspect van oprecht goed willen doen de overhand te hebben (zij zullen geen plezier hebben in het hiermee verbonden aspect van kwetsen en straffen). Maar anderen vullen hun leven zózeer met overal onrecht opsporen en dat aan de kaak stellen dat het lijkt dat het aspect van het willen kwetsen en straffen bij hen de overhand heeft.
x
Literatuur
Freud is geciteerd uit: Gesammelte Werke. London, Imago Publishing Co., 1940 vv.