De kern van dit artikel: (dit artikel moet nog verder worden verbeterd)
Na de Tweede Wereldoorlog, waarin het “het fascisme” werd verslagen door de geallieerden, ontstond er een strijd tegen racisme. Deze strijd was terug te vinden in de dekolonisatie, de strijd tegen apartheid in Zuid-Afrika en nog directer in de Amerikaanse burgerrechtenbeweging, met Martin Luther King: ”I have a dream” (1963). Deze beweging leidde tot de aanname van de Civil Rights Act in 1964, waarmee de belangrijkste vormen van rassendiscriminatie in de Verenigde Staten officieel verboden. In 1965 werd door de Verenigde Naties het Internationaal Verdrag inzake de Uitbanning van alle vormen van Rassendiscriminatie gesloten, dat in 1969 in werking trad. Atrikel 1.1 van dit verdrag luidt:
“In dit Verdrag wordt onder „rassendiscriminatie” verstaan elke vorm van onderscheid, uitsluiting, beperking of voorkeur op grond van ras, huidskleur, afkomst of nationale of etnische afstamming die ten doel heeft de erkenning, het genot of de uitoefening, op voet van gelijkheid, van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden op politiek, economisch, sociaal of cultureel gebied, of op andere terreinen van het openbare leven, teniet te doen of aan te tasten, dan wel de tenietdoening of aantasting daarvan ten gevolge heeft.”
Hiermee was de concrete strijd tegen rassendiscriminatie in grote lijnen gewonnen. Natuurlijk zou het nog geruime tijd duren voordat deze discriminatie werkelijk geheel was uitgebannen, maar er was een nieuwe periode ingegaan. Voortaan werd de strijd tegen rassendiscriminatie veel abstracter: het werd een kwestie van juridische procedures, eisen van excuses en schadevergoedingen, eisen van positieve discriminatie, de slachtofferrol spelen, het nostalgisch zoeken naar “roots” en vooral veel verontwaardiging en blijvende woede. Hiermee veranderde de concrete strijd tegen rassendiscriminatie in een abstracte strijd met het voortdurend optreden van antiracistische activisten, die over het algemeen uit waren op eigen belangen.