Bij een tweedimensionaal schema kiest men, evenals bij een eendimensionaal schema, datgene wat men ziet als de centrale tegenstelling in de politieke werkelijkheid als horizontale as. Aan de hand van deze keuze ordent men de rest. Hiermee zet de auteur zijn stempel op deze werkelijkheid en dwingt de lezer/kijker dat stempel te volgen.
Bij een dergelijk schema neemt men gewoonlijk de tegenstelling tussen politiek “links” en politiek “rechts als horizontale as en gebruikt men de verticale as voor nadere specificatie. Men vindt hierbij assen met als tegenstellingen “autoritair – libertijns”, “hoge vrijheid – lage vrijheid” en “progressief – conservatief”. Het grote voordeel hierbij is dat sommige partijen die bij een éénassig schema ruimtelijk vlak naast elkaar liggen, hetgeen suggereert dat ze ook politiek vlak naast elkaar liggen, nu plotseling ruimtelijk heel ver van elkaar blijken te liggen. Dat maakt de zaken veel duidelijker.
Maar een nadeel is dat de verticale assen meestal nog vager zijn gedefinieerd dan de horizontale. Meestal kiest men voor de horizontale as een tamelijk concrete, nauw met de economie samenhangende tegenstelling, zoals minder staatsinvloed versus meer staatsinvloed. Maar een algemene tegenstelling als progressief versus conservatief is nauwelijks realistisch. Vrijwel ieder mens is op bepaalde punten progressief en op andere conservatief.
Dat opent enorme mogelijkheden voor retoriek, associatieve propaganda en etikettenplakkerij.