Niet de haat, maar de wilsbeslissing is cruciaal

Aanzetten tot geweld of tot discriminatie is aanzetten tot een strafbare daad en is terecht strafbaar.  Maar aanzetten tot haat is aanzetten tot een gevoel of motivatie en zou dus, gezien vanuit het dadersrecht, alleen strafbaar mogen zijn als haat automatisch en met zekerheid leidt tot een strafbare daad. Maar doet haat dat?
        Er is in de psyche van de mens een ruimte aanwezig voor vrij denken en fantaseren. In deze ruimte mogen wij gedachten hebben over zaken die in werkelijkheid onmogelijk zijn, bijvoorbeeld over het kopen van een Ferrari of het uitvinden van een perpetuum mobile. We mogen ook fantaseren over strijd, bijvoorbeeld strijd voor mensen of zaken die wij liefhebben en strijd tegen wat die personen of zaken wil beschadigen. Deze gedachten en fantasieën gaan gepaard met gevoelens en daarbij horen ook gevoelens die vaak worden aangeduid met de termen “liefde” en “haat”.  Wanneer wij het beeld voor ogen halen van een geliefd persoon geeft dat een plezierig gevoel. Wanneer wij ons voorstellen dat iemand die ons heeft beledigd een pak slaag krijgt geeft dat ook een plezierig gevoel (x).
        In deze vrije ruimte is plaats voor haast alle emoties. Maar is het moreel verantwoord om hierin plaats te geven aan haat? Bij deze vraag draait alles om de overgang van denken en fantaseren naar handelen. Het denken en het fantaseren gaan hun eigen gang, daar heeft een mens betrekkelijk weinig directe invloed op. Maar de overgang van denken en fantaseren naar handelen heeft hij in hoge mate in zijn greep. Hiervoor is hij verantwoordelijk, hier kan hij eigen keuzen maken. In de oudere psychologie sprak men hier van een “wilsbeslissing”.
        Stel bijvoorbeeld dat iemand in ernstige financiële problemen zit en een grote erfenis kan verwachten. Dan is het mogelijk dat hij denkt: als mijn vader of moeder nu dood zou gaan zou ik van alle problemen af zijn. Sommige moralisten zouden hier misschien zeggen dat deze gedachte zó onfatsoenlijk is dat men hem niet eens mag dénken. Maar het is zeer de vraag of men hier zo streng mag zijn.  Want deze gedachte is volstrekt logisch en zelfs onvermijdelijk. Hij is conflictueus en tegenstrijdig, maar dat betekent niet dat iemand een dergelijke gedachte moet onderdrukken of zich er schuldig voor hoeft te voelen. Want waar alles om draait is of hij vanuit deze gedachte de stap zet naar de handeling moord. Voor een normaal mens is zelfs het overwegen van het zetten van deze stap absurd.
 
Er valt dus alles te zeggen voor de stelling dat gevoelens en motivaties (zolang ze niet tot een verkeerde wilsbeslissing hebben geleid) vrij zijn en buiten het strafrecht moeten worden gehouden. Hier zou men echter tegen kunnen aanvoeren  dat de geschiedenis van nazi-Duitsland leert dat het juist erg nodig is om tijdig het ontstaan van zoiets als Jodenhaat te bestrijden. Maar ook in dit geval, hoe emotioneel het ook ligt, moet men psychologisch verantwoord blijven denken. Want wat wil men eigenlijk bestrijden? Het gevoel of de daad? De reden waarom de Duitse soldaten die in de tweede wereldoorlog Joden afvoerden naar concentratiekampen fout waren ligt niet in hun gevoel, maar in hun gedrag. Velen van hen hadden helemaal geen Jodenhaat, ze deden eenvoudig wat hun werd opgedragen. Ze waren fout vanwege hun medewerking aan moord op medemensen. Wat er ontbrak in deze tijd was een verbod op feitelijk aantoonbare discriminatie. De vraag of men Joden al of niet akelige mensen vond deed hierbij niet ter zake.
        Hier kan men herinneren aan de christelijke opdracht om de naastenliefde uit te strekken tot de vijand. Dat is een opdracht voor het hándelen: als onze vijand in een put valt moeten we hem er uit halen. Maar het is geen opdracht voor ons gevoelsleven. We hoeven onze vijand niet aardig te vinden. We mogen zelfs een hekel aan hem hebben, als daar grond voor is.
 
8 april 2021 / 12 januari 2022