Strafbaarstelling van haat impliceert invoering van gedachtepolitie

Zoals in het vorige hoofdstuk is besproken tracht de wetgever steeds dieper door te dringen in onze innerlijke motivaties, gevoelens en gedachten. Om dit duidelijk te maken hebben we enkele recente definities van hate crimes de revue laten passeren. Er is echter nog niet ter sprake gekomen in hoeverre deze definities de invoering van gedachtenpolitie inhielden. Laten we met het oog op de beantwoording van deze vraag dezelfde definities nog eens bekijken.
1) Allereerst de definitie van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OSCE):
             
Hate crimes zijn criminele handelingen die worden gemotiveerd door vooringenomenheid (“bias”) of vooroordeel (“prejudice”) jegens speciale groepen mensen. Hate crimes bevatten twee elementen:  een criminele overtreding (“offence”) en een motivatie (“motivation”) gebaseerd op vooroordeel (“bias”)  (1)  
We zien dat in deze definitie de rechter weliswaar gedwongen wordt te proberen in het hoofd van de verdachte te kijken, maar het klassieke beginsel dat eerst een strafbare dáád moet worden bewezen is hier gehandhaafd. Er wordt in deze definitie echter niet aangegeven welk gewicht de rechter bij de bepaling van de strafmaat aan beide factoren moet toekennen. Er zijn twee uitersten mogelijk: enerzijds is het mogelijk dat hij zich vooral zal laten leiden door de ernst van de strafbare dáád, anderzijds is het mogelijk dat hij de strafbare daad als een noodzakelijke formaliteit zal beschouwen en de zwaarte van de straf hoofdzakelijk zal laten bepalen door de motivatie. In de praktijk betekent dit dat er hier sprake is van motivatiegericht recht. Dit grenst aan de invoering van gedachtepolitie.
2) De in het rapport “United Nations: Strategy and Plan of Action on Hate Speech” (2019) gegeven definitie:
….the term hatespeech “is understood as any kind of communication in speech, writing of behaviour, that attacks or uses pejorative or discriminatory language with reference to a person or a group on the basis of who they are, in other words, based on their religion, etnicity, nationality, race, colour, descent, gender or other identity factor (2).
Hier is dus de eis vervallen dat eerst een objectief aantoonbare strafbare daad moet zijn gepleegd (bijvoorbeeld discriminatie bij een sollicitatie). Spraak wordt zonder meer opgevat als hatespeech als deze kleinerend of  discriminerend is. Het uiting geven aan minachting moet worden verboden. Er geldt nog wel een beperking, namelijk “op basis van identiteit”, dus op basis van ras, geslacht, enzovoort. Maar uit de praktijk blijkt dat  “identiteit” gemakkelijk uitbreidbaar is. Hier wordt dus de strafbaarheid van een uitlating uitsluitend bepaald door de achterliggende motivatie, gevoelens of gedachten.  Het valt redelijkerwijs niet meer te ontkennen: hier is voor het opsporen van overtreders gedachtenpolitie nodig.
3) Het citaat uit de toelichting van de Secretaris Generaal bij genoemd rapport:
We need to know more to act effectively – this calls for data collection and research, including on the root causes, drivers and conditions conductive to hate speech.
We zien hier dat de VN nog verder willen gaan dan het tegengaan van feitelijke discriminatie en het wegnemen van de uiterlijke oorzaken van “hatespeech”.  Onderzoek naar de root causes and drivers van hate speech gaat dieper, dat richt zich op de mogelijkheden om het innerlijk van de mens te veranderen. De daarin aanwezige gevoelens van haat moeten worden uitgeroeid. Het wordt niet gezegd, maar de doorvoering van dergelijke plannen betekent het invoeren van gedachtepolitie.
Noten