De kern van dit artikel is dat de collectieve woede voor een groot deel afkomstig is van de concrete woede van de geallieerden (en de Nederlanders) tegen de Duitsers tijdens de Tweede Wereldoorlog en daarna allerlei transformaties heeft ondergaan. Maar voor een ander deel is hij ook afkomstig van een in de mens aanwezige behoefte anderen te kwetsen en pijn te doen (volgens Freud een uiting van wat hij noemde de “doodsdrift”).
1. Is de collectieve woede een reactie op een prikkel van buiten of komt hij van binnenuit?
Er is na de Tweede Wereldoorlog enorm veel getheoretiseerd over agressie. De invloedrijkste theorie kwam van Freud, die stelde dat er in de psyche van een mens twee grote driften werkzaam zijn: de levensdrift en de doodsdrift. De levensdrift komt in deze theorie in grote lijnen overeen met de seksualiteit en de doodsdrift is daarin een agressieve drang om pijn te doen en te vernietigen (1). De agressie ontstaat in deze theorie dus spontaan binnen de persoon zelf en is geen reactie op agressie van buitenaf. Hij bouwt zich steeds verder op en zoekt voortdurend deblokkerende prikkels (“triggers”) in de buitenwereld om zich te kunnen ontladen.
Een essentieel onderdeel van deze theorie is dat wanneer de agressie zich niet rechtstreeks kan uiten (bijvoorbeeld als de tegenstander bij nader inzien te sterk is om aan te vallen), dat hij zich dan kan richten op een vervangingsobject. Een voorbeeld hiervan is het zogenaamde zondebokmechanisme, waarbij de agressie zich richt op een persoon of een partij die door een hint, een clue of een vluchtige associatie met die tegenstander in verband kan worden gebracht. De term “zondebokmechanisme” is overigens slecht gekozen, want er werd op de oudtestamentisch zondebok geen agressie losgelaten, hij werd bijvoorbeeld niet gemarteld of gedood. Hij werd beladen met de zonden van Israël en moest deze symbolisch wegdragen naar de woestijn, een onvruchtbare plaats.
De theorie van het spontaan ontstaan van agressie kreeg grote aanhang onder de biologen, bijvoorbeeld bij de Nobelprijswinnaars Lorenz en Tinbergen (2). Het was naar ik meen Lorenz die als toelichting het voorbeeld gebruikte van de hoektanden van een konijn. Die groeien voortdurend aan en dwingen hem om steeds te knagen aan allerlei harde vruchten of voorwerpen om zijn tanden te laten afslijten en te voorkomen dat ze door zijn onder- of bovenlippen groeien.
Wat is de bron van de huidige collectieve antifascistisch en antiracistische woede? Waaraan ontleent deze zijn “energie”? Volgens mij is deze woede voor een deel een verre afstammeling van de woede van de concrete strijd tegen het concrete fascisme uit de Tweede Wereldoorlog. Maar het ziet er naar uit dat hij voor een ander deel afkomstig is van wat Freud de “doodsdrift” noemde (een m.i. ongelukkige term). Deze verzamelde collectieve woede kan op ieder moment worden getriggerd en tegen een politieke tegenstander worden gericht.
2. Het voortbestaan van de collectieve woede
In het voorafgaande werd steeds aangenomen dat de collectieve woede overgedragen kan worden en daarbij zijn intensiteit behoudt. Dit stemt overeen met de theorie van Freud. De geloofwaardigheid van deze theorie werd tussen globaal 1850 en 1920 zeer versterkt doordat men in deze tijd de emoties en motivaties, vooral ook agressie, opvatte als een vorm van fysische energie. En voor fysische energie geldt de wet van behoud: als hij van verschijningsvorm verandert, bijvoorbeeld van bewegingsenergie naar warmte, blijft de hoeveelheid gelijk. Omstreeks 1920 werd echter door de nieuwe ontwikkelingen in de neurofysiologie duidelijk dat het onjuist is over emoties en motivaties te theoretiseren op dezelfde wijze als over fysische energie (3). Dit bracht een enorme klap toe aan de geloofwaardigheid van de theorieën van Freud, met name aan zijn libidotheorie en aan de door hem beschreven psychische mechanismen. Freud trok zich daar echter weinig van aan en bleef nu zijn energieredeneringen gebruiken als beeldspraak of als “model”.
Dat heeft een goede reden want emoties en motivaties gedragen zich soms inderdaad als een vorm van energie. Een motivatie blijft vaak bestaan totdat hij zich heeft “ontlaad” in een handeling. Groepsemoties gedragen zich vaak als een vorm van energie, die kan worden overgedragen van de ene groep op de andere. Groepsemoties kunnen ook via een triggermechanisme worden geactiveerd, zo bestaan er mensen die het leuk vinden om s’ avonds vanaf het balkon een blaffende hond na te doen en dan te constateren dat alle honden uit de buurt gaan meeblaffen.
Ik ben in 1983 gepromoveerd op deze problematiek (4). Mijn conclusie was (en is) dat het om je redeneringen te verduidelijken soms heel efficiënt kan zijn om energiemetaforen te gebruiken, maar dat deze geen bewijskracht bezitten. Emoties en motivaties blijven soms behouden, net als fysische energie, maar het is ook mogelijk dat ze zonder sporen na te laten verdwijnen in het niets. Je zult steeds ieder geval apart moeten bekijken en je redeneringen met zuiver psychologische argumenten aannemelijk moeten maken.
(1) De Joden vieren het feest “Vreugde der wet”, dat ervan uitgaat dat de wet dient om het leven mogelijk te maken. In contrast hiermee ontwikkelde Freud het concept Über-Ich (superego), zoiets als een geweten (maar dan erg verstard). Dat Über-Ich diende volgens hem enerzijds om het leven mogelijk te maken (driften te kanaliseren), maar anderzijds was daarin de doodsdrift werkzaam en dat maakte het tot een psychische instantie die pijn wil veroorzaken en vernietigen. Dat is een wel erg pessimistische opvatting van het geweten, maar als je ziet hoe vaak het prediken van een hoge moraal samengaat met het kwetsen van mensen lijkt het dat het concept Über-Ich toch een aspect van waarheid bevat.
(2) K. Lorenz (1963): Over agressie bij dier en mens.
(3) R.A. Hinde (1960): Energy models of motivation. C.G. Jung (1950): Symbole der Wandlung.
(4) G.H.E. Russelman (1983): Van James Watt tot Sigmund Freud: De opkomst van het stuwmodel van de motivatie.
(geplaatst 9 juni 2019)