Erfelijkheid van morele schuld in de Bijbel

1. Het omstreden begrip erfzonde
In de christelijke theologie is het begrip erfzonde ontwikkeld. Dit gaat terug op het scheppingsverhaal, waarin de moeite van het aardse leven en van de dood worden verklaard uit het feit dat de mens (Adam), na gezondigd te hebben, uit het Paradijs werd verdreven. De apostel Paulus schrijft hierover:
Door één mens is de zonde in de wereld gekomen en door de zonde de dood. [..] Er was al zonde in de wereld voordat de wet er was. [..] Zoals door de ongehoorzaamheid van één mens alle mensen zondaars werden, zo zullen door de gehoorzaamheid van één mens alle mensen rechtvaardigen worden (Romeinen 5:12, 19).
Deze gedachte is door de latere kerkvaders, vooral Augustinus, opgepakt en verder uitgewerkt tot het dogma van de erfzonde. Er werd zelfs onderscheid gemaakt tussen erfschuld en erfsmet. Toch komt het woord erfzonde in de bijbel niet voor en hedendaagse theologen waarschuwen ervoor voorzichtig te zijn met dit dogma (1).
xx
2.  Is de schuld die ontstaat door het overtreden van de wet erfelijk?
Het begrip erfzonde, hoe men dat ook wil opvatten, ontstond ter verklaring van de moeite van het aardse bestaan en van de dood. We moeten het hierin gebruikte begrip zonde goed onderscheiden van de zonde van het overtreden van de bepalingen van de Tien Geboden, zoals diefstal en moord. Dat ligt in een in een heel andere sfeer.
xxxxxx Maar ook hier ontstaat de vraag of de door de zonde ontstane schuld erfelijk is.
Het ziet er naar uit dat er in de Bijbel op dit punt een ontwikkeling valt te constateren. In de Tien Geboden (Exodus 20) wordt het volk Israël collectief aangesproken: “Eert uw vader en uw moeder … opdat het u welga in het land dat u de HEERE uw God geven zal”.  Dit collectieve karakter is ook te vinden in: “Want Ik, de Here uw God, ben een naijverig God die de ongerechtigheid der vaderen bezoek aan de kinderen, aan het derde en het vierde geslacht van hen die mij haten en die barmhartigheid doe aan….”.  Vroeger werd deze tekst vaak uitgelegd als de waarschuwing dat het kwaad van de ouders doorwerkt in het leven van de kinderen – zo gaat het nu eenmaal in de wereld. In de Nieuwe Bijbelvertaling van 2004 heeft men het probleem opgelost door een kleine toevoeging: “.. . die de ongerechtigheid der vaderen bezoek aan de kinderen, aan het derde en het vierde geslacht wanneer zij mij haten.” Met deze toegevoegde verklaring verdwijnt de angel uit deze zo dreigend klinkende tekst. Maar daarmee wordt deze tekst wel overbodig, want dat God het derde en het vierde geslacht haat wanneer deze zich evenals hun voorouders misdragen is vanzelfsprekend.
xxxxxx Maar kijken we nu naar Ezechiël. Deze profeet leefde zo’n 600 jaar na de tijd van de Tien Geboden en hij maakte van nabij de verwoesting van Jeruzalem in 586 v.C. mee. Deze verwoesting was volgens hem de straf  voor het feit dat het volk Israël Jahwe niet trouw was gebleven. Maar er was nog hoop: als het volk Israël zich zou bekeren zou het niet de schuld van de misstappen van de vorige generaties met zich meedragen. Want “een zoon hoeft niet te boeten voor de schuld van zijn vader” (Ezechiël 18:20). Kennelijk was er in de 600 jaar tussen de afkondiging van de Tien Geboden en het optreden van Ezechiël in het rechtsgevoel van de Israëlieten een verandering opgetreden: een verschuiving van meer collectief naar meer individueel denken. Hiermee hield dit denken min of meer gelijke tred met de ontwikkeling van het denken van de cultuurvolken temidden waarvan Israël leefde (Soemeriërs, Babyloniërs, Assyriërs) (2).
xx
3. Wat zegt de Bijbel over “ons slavernijverleden”?
Laten we deze overwegingen nu eens toepassen op het concrete probleem van de schuld die Nederland op zich zou hebben geladen door de slavernij en de slavenhandel. Wat zegt de Bijbel over de eventuele erfelijkheid daarvan?
xxxxxx Het eerste mogelijke antwoord is natuurlijk: slavernij wordt on de Bijbel niet afgekeurd. Dat is een afdoende antwoord, maar tevens enigszins onbevredigend want de Bijbel biedt genoeg aanknopingspunten voor “voortschrijdend inzicht”.
xxxxxx Een tweede mogelijk antwoord zou men kunnen zoeken in de leer van de erfzonde en de erfschuld. Maar dat is wel erg gekunsteld. Gezien vanuit deze leer waren de slavenhouders en de slaven aan elkaar gelijk. Beide behoorden tot het mensdom, dat verdreven is uit het paradijs en onderworpen is aan aan leed, ziekte en dood. Het zou toch wel erg raar zijn als de ene groep zondaars schadevergoeding gaat eisen van de andere groep zondaars op grond van het dogma van de erfzonde.
xxxxxx Een derde mogelijke antwoord zou men kunnen zoeken in de tekst dat God de zonde straft tot in het derde en vierde geslacht. Maar daarvan hebben we zojuist vastgesteld dat dit is herroepen in onder andere Ezechiël: een zoon hoeft niet te boeten voor de schuld van zijn vader.  We kunnen niet anders dan concluderen dat de Bijbel geen reden geeft waarom de huidige Nederlanders schuldig zouden zijn aan “hun slavernijverleden”.  Wel is er natuurlijk de algemene zondigheid van de mens. Maar op grond hiervan kan de ene groep zondaars geen excuses en schadevergoeding eisen van de andere groep zondaars.
xx
Noten
(2) H.A. Brongers (1960): Oud-Oosters en Bijbels recht.